Wanneer we producten verkopen kan dat zijn in een retail-omgeving zoals een winkel of webstore. Het kan ook als nevenactiviteit, zoals de kapster die naast knippen ook haarversteviger of -spray aan haar klanten verkoopt. Dat betekent dat er in veel beroepen met een voorraad gewerkt wordt. Niet iedereen is van huis uit bekend met de terminologie die er bij de administratie speelt. Daarom volgt hier een lijst van begrippen die voorkomen bij zowel inkoop als voorraad met hun betekenis:
- Afschrijven. Investeringen in machines, computers of grotere bedrijfsmiddelen gaan veelal verscheidene jaren mee. Daarom mag je die niet in een keer afschrijven maar over de verwachte levens- of gebruiksduur met een minimum van 475 euro. Starters mogen sneller afschrijven.
- Afwaarderen van producten dient te geschieden tegen kostprijs. Wel mag je verouderde voorraden na een tijd afwaarderen, afhankelijk van de ouderdom van het product.
- Factoring is het verpanden van je facturen aan een factoring-bedrijf. Zij nemen de debiteurenportefeuille van je over en innen het geld. Het voordeel voor jou is dat het geld onmiddellijk beschikbaar is.
- First-in-first-out. Bij dit systeem verkopen we de oudste producten het eerst. Zo blijven er geen oude producten over in het magazijn. Denk maar eens aan de houdbaarheidsdatum van voedingsartikelen!
- Forecasting is het voorspellen van je omzet van je producten, per week, per maand of per jaar. Dit is niet eenvoudig want wie weet hoe groot de vraag van een product in de volgende maanden is?
- Investeringsaftrek. Het is een belastingfaciliteit waarbij je een deel van je investering in een bedrijfsmiddel mag aftrekken van de winst zodat je minder belasting hoeft te betalen.
- Kapitaalbeslag. Dit is geld dat vastzit in de huidige voorraden of debiteuren en niet beschikbaar is voor andere doeleinden. Je moet het daardoor misschien wel financieren.
- Liquide middelen. Dit is geld dat onmiddellijk beschikbaar is om betalingen te doen. Dit kan cashgeld zijn of onbelast geld op de bank.
- Liquiditeit. De mate waarin de onderneming al dan niet aan zijn korte termijnverplichtingen kan voldoen.
- Omloopsnelheid. De tijd tussen de aanschaf en de verkoop van de artikelen.
- Quick ratio. Dit zijn de financiële middelen die beschikbaar zijn om vorderingen te betalen.
- Voorraadtermijn. Het aantal dagen van het financieren van je voorraden.
- Vreemd vermogen. Het financieringsgedeelte van buiten je bedrijf, bijvoorbeeld door een bank, familie of een private investeerder.
- Voorraadfinanciering. Een financieringsmethode waarbij het financieringsbedrag flexibel meebeweegt met de grootte van je voorraden.
- Werkkapitaal. Het verschil in waarde tussen vlottende activa en vlottende passiva, ofwel tussen de voorraden, debiteuren en liquide middelen aan de ene kant en de crediteuren en kortlopende schulden aan de andere kant.